donderdag 9 september 2010

Zaterdag 31 juli deel 2 Een hele lange nacht…

Wiebe bleef vertellen over zijn vliegavontuur. Hij vond het geweldig. Zijn baas had hem nog voor gek verklaard dat hij zijn schoonmoeder ging halen. Op het vliegveld was men stomverbaasd dat hij geen koffer bij zich had.
‘Zie ik eruit of dat ik op vakantie ga?’ had hij grinnikend gezegd. ‘Ik ga vannacht nog weer helemaal terug.’
Gelukkig werd hij niet van binnen naar buiten gekeerd alsof hij een terrorist was. Maar er was veel verbazing geweest onder het personeel, zowel op Schiphol als in Nice. In de trand van wie is toch die man zonder bagage!

Intussen maalde het in mijn hoofd hoe ik naar de wc zou moeten onderweg. Zonder krukken. Maar ik durfde er niet over te zeiken. De mannen zochten de rest van de losse spullen bij elkaar. En ik krukte weer omhoog via de trapjes en opstapjes, richting gastenverblijf..want iets verderop stond onze auto.
Toen ik geïnstalleerd zat op de achterbank namen wij afscheid van Madonna en Jos. Waar was ik geweest zonder hen. We omhelsden elkaar. Ik zou ze nog gaan missen ook. Afscheidnemen had ik al zo’n hekel aan Ik moest echt moeite doen om hhet droog te houden. Maar wij beloofden plechtig volgend jaar terug te komen.
Jan startte de Dikvoormekaarshow weer op. Om in het donker de snelweg te kunnen vinden.
‘Ik vind het best jammer dat we moeten gaan,’ zei Arnout. Ik slikte een brok weg. Ik had de terugweg heel anders bedacht. We zouden naar Giverny rijden om de tuinen van Monet te bekijken. Daar was ik ook met zijn vader geweest. Ik verdrong die gedachte toen Wiebe onze auto startte. Toeterend reden wij weg, de duisternis in.

Het eerste stuk met heel veel bochten, voelde ik me niet erg lekker. Niet omdat ik Wiebe niet vertrouwde, maar van de pijn in mijn voet. Op kussens lag mijn been, half tussen de voorstoelen. En met een beetje scherpe bocht lag ik half bij Arnout op schoot. Zijn scheten bleven gelukkig uit maar hij ouwehoerde lustig tegen de Dikvoormekaarshow in.
‘Hou je kop nou maar een poosje,’ zei ik. ‘Anders komen we nooit thuis.’
Dat leverde mij een brede grijns op.
Na een kleine 300 km wist ik al niet meer hoe ik moest zitten. Slapen lukte voor geen meter want ik moest intussen toch echt piesen. Maar om me nou door die drie kerels, door de shop van een benzinepomp te laten sjouwen, zag ik echt niet zitten.
Wiebe parkeerde de auto op het donkerste plekje van een Aire parkeerplaats. Niet om nou in zo’n goor gat te gaan wateren, maar gewoon domweg naast de auto. Ik kon beter over mijn eigen voeten heen wateren dan op sokken in de poep en pies van een wildvreemde te gaan staan.
‘Is wildpiesen hier verboden?’ vroeg ik aan Jan toen ik uitgewaterd was. Net toen hij antwoord wilde geven hoorden wij Arnout’s imitatie van de Groot: ‘Uhm…geen idee…gheheghee.’
Gauw wegwezen dan maar. Ik bedacht me dat het nog knap lastig zou gaan worden bij daglicht. Dat werd duimen op een paar uurtjes slaap.

Dit ritueel herhaalden we nog twee keer, tot het volledig licht was. Arnout en ik vielen nog wel een paar keer in een licht hazenslaapje. We zagen de zon opkomen. Tegen zeven uur kreeg Wiebe een inzinking en moest even stoppen. Groot was onze verbazing dat hij meteen in slaap viel achter het stuur. Een halfuurtje was genoeg. Hij had zijn mobiel ingeschakeld. De wekker zou vanzelf aflopen.
Ongeloofelijk. Hij werd nergens wakker van. Zelfs niet toen mijn autodeur per ongeluk dichtklapte. Maar na meer als een half uuur, ging zijn wekker niet. Jan maakte hem voorzichtig wakker. Hij wreef zijn ogen uit.
‘Gaat het wel?’ vroeg Jan.
‘Hebben jullie je gordel om?’ vroeg hij duf.
Ik dacht nog, ojee is dit wel verantwoord? Ik moet altijd eerst koffie hebben om op te starten.
‘Ja,’ zeiden wij.
En hij reed zo weer verder. Het eerste halfuur was hij heel stil. Op zijn initiatief begonnen wij wat flauwe woordspelletjes te doen. Even later legde hij uit dat tijdens zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur heel vaak zo te doen. Of overdag want s’nachts rijden was veel minder druk. Hij kon overal slapen.

In de buurt van Parijs werd het drukker en werd ik echt moe. Arnout had ook nog niet veel geslapen en staarde witjes uit het raam. Toch deed ik gelukkig af en toe een tukje van een half uur om even later met kramp in mijn kont weer wakker te worden.
Vlakbij Rotterdam schrokken wij ons echt te pletter. Er kwam een oude vent, slingerend met zijn sleurhut en die sneed ons af.
Wiebe was woest, toeterde en stak zijn middelvinger op.
‘Ik erger me kapot aan zulke lui,’ mopperde hij.
‘Ja, en zeker na zo’n lange rit,’ zei ik geschrokken. Ik pieste nog net niet in mijn broek.
Om kwart voor twee stopten wij voor de deur. Maryline en Wiebe zijn vader waren er ook. Ze gingen meteen weg zodat Wiebe kon gaan slapen.
Jan haalde met Bernadette de auto leeg. Arnout ging douchen om nog even te gaan slapen. Ik ging achter hem aan, na mijn verlossende toiletbezoek. Wat een opluchting en wat een luxe weer. Op mijn kont ging ik de trap op. Om na een zitdouche, op een klapstoel, bewusteloos in bed te vallen. Heerlijk geslapen tot Jan ons kwam wekken voor Chinees.
Knap van mijn mannetje dat hij het volhield tot een uur of elf ’s avonds. Toen ging bij hem het licht uit. Beiden dromend van een zeer geslaagde vakantie. Nog elf maanden! Dan gaan we terug!

Einde…

©Rachel Naomi