maandag 24 mei 2010

Het blauwe wonder..

Op een mooie Pinksterdag enkele jaren geleden. Nee het is niet het begin van een mooi sprookje. Het is echt gebeurd. We woonden nog met zijn zessen in één huis. Toch wilden wij dan met Pasen of Pinksteren er een klein beetje een feestje van maken. Niet gewoon als elke dag het eten op tafel zetten. Nee we zouden gaan gourmetten.

Van te voren mocht iedereen kiezen wat hij of zij lekker vond. Het liefst gingen ze nog met zijn allen mee om de boodschappen te halen. Maar dat paste niet in de auto. Mijn man en ik haalden samen de boodschappen. De andere Pinksterdag dan maar wel iets eenvoudigs, wat ook iedereen lekker vond.
Ook kwam het wel eens voor dat we dan prompt de spiritus vergaten te kopen. Maar één van onze oudere kennissen had het vast wel in huis om de ramen te zemen. Meestal liep het op het nippertje goed af. Want we kwamen er pas achter op de dag zelf. Geen winkels meer open.

Zo ook deze Pinksterdag. We spoorden iedereen aan om aktief mee te helpen. Dochters de keuken in om alvast uien, champignons en paprika te snijden. De jongens hielpen ijverig mee de tafel klaar te maken.
Manlief zette het gourmetstel klaar. Muziekje erbij aan. Ik zorgde voor de limonades en andere dranken.
Intussen een discussie over de playlist op de computer. Er moest voor iedereen leuke muziek in gezet worden. Dat regelde ik ook maar even zelf.
De hele boel stond klaar. Manlief zou de vlammetjes aansteken.
Hij hield een lucifertje bij het eerste brandertje. Maar er gebeurde niets. Groot was de verbazing van iedereen. Dat was toch wel heel vreemd. De tweede maar eens proberen. Het lucifertje brandde zover af dat hij zijn handen zowat brandde. Maar eens met een aansteker proberen. De rest keek elkaar schaapachtig aan.
Plotseling viel mijn oog op de vensterbank.
‘Zeg’, begon ik voorzichtig. ‘Wat doet die fles Blue Wonder daar nou?’
‘Niks’, zei mijn man en probeerde het zoveelste brandertje.
De kinderen werden met de minuut ongeduldiger.
‘Ik heb honger’, begon de één.
‘Ja en het duurt al zo lang,’zei de ander.
‘Zeg’, begon ik weer. ‘Waarom staat de Blue Wonder daar?’
‘Blue Wonder, hoezo?’, zei mijn man. Hij had de moed opgegeven en was gaan zitten.
‘Dat is schoonmaakmiddel’, zei ik. ‘Gratis gekregen in een boodschappenpakket.’
‘Ik dacht dat het spiritus was’, zei hij. ‘Das toch ook blauw?’
Alsof ik opeens niet meer zou weten wat voor kleur spiritus had.
‘Dan gaan we het vandaag eens heel anders doen!’, zei mijn man opgewekt ‘We gaan steengrillen!’
Wat een geluk dat we die ook nog hadden.
Voor moederdag kreeg ik het jaar erop een elektrische bakplaat, met kleine pannetjes eronder.
Wat een gedonder, alleen maar door een fles Blue Wonder.

vrijdag 21 mei 2010

Schoolgenie

Ik heb het woord niet zelf verzonnen. Ik had een zeer animerend gesprek met beide jongens in de auto bij het ophalen van Matisse. Het is mij een genoegen dit te delen. Voor een ieder, die het nog niet weet, Matisse heeft autisme en een verstandelijke beperking en woont sinds bijna twee jaar in een begeleide woonvorm. Hij is bijna zestien en mijn jongste dertien.

Samen met Arnout vandaag Matisse opgehaald. Met losse veters kwam hij op ons afklossen. Ik hoopte dat hij, met zijn ruim 1.85m, niet languit zou gaan en mij in zijn val zou meenemen. Gelukkig overleefde ik zijn omhelzing.
Scheldend en tierend maakte hij zijn veters dicht.
‘Stomme veters. Sorry dat het zolang duurt hoor’, zei hij. ‘Maar anders ga ik op mijn bek.’
‘Heb je je spullen al gepakt dan?’
‘Nee, ook nog niet’, zei hij. ‘Rotveter.’
Matisse kloste voor ons uit de trap op.
‘Komt door die schoenen hoor, dat ik zo stamp’, verontschuldigde hij zich.
‘Hoe was het op de schoenenpoli?’
‘Ik heb nieuwe veters gekregen’, trots liet hij ze zien. ‘Blauwe.’
Ik hielp hem met zijn tas inpakken. Het was erg druk. Twee groepen wandelden door elkaar, de bel ging en tegelijkertijd de telefoon. Ik nam maar vlug afscheid.
‘Waar staat de auto?’, vroeg Matisse.
‘Rechtdoor, door de speeltuin.’
We stapten in en langzaam reed ik het terrein af.
‘Stomme eend, niet oversteken’, zei Matisse. ‘Anders ben je plat.’
‘Daar zit nog een andere eend’, wees Arnout een duif aan. ‘Die wil ook niet plat.’
‘Daar was de taxi van T’, zei Matisse. ‘Ik snap niet waarom hij niet bij ons op school zit. Hij is pas half vijf thuis en heeft dan helemaal geen tijd meer om aktiviteiten te doen.’
‘Tsja’, zei ik.
‘Ik heb gekozen voor survival. Lasergamen lijkt mij niks aan. De hele school gaat lasergamen. Dat vind ik echt moeilijk. Misschien schieten ze wel allemaal op mij.’
‘Wie gaan er allemaal survivallen dan?’
‘Dat weet ik niet’, zei Matisse. ‘Dat hoor ik dan wel.’
Ik reed het terrein af.
‘Oh en 5 juni is het Open Podium, ben ik dan wel thuis? Ik wil daar graag bij zijn.’, zei Matisse.
‘Hoe weet jij dat?’, vroeg ik.
‘Er staan overal borden.’
‘Weet je het nog van vorig jaar?’
‘Ja toen ging ik handtekeningen verzamelen. Ik denk dat ik dat dit jaar weer ga doen. En die ene cd heb ik ook nog. Die is erg goed.’
‘Ik denk dat die meneer er ook wel weer zal zijn’, zei ik ‘En ik denk dat je wel thuis bent.’
‘Komen jullie ook weer en Elma?’
‘Ik moet ook optreden’, zei ik.
‘Oh met je trommel zeker’, zei Matisse.
‘Ja misschien, maar ik moet ook een paar gedichten voorlezen.’
‘Daar wil ik wel bij zijn hoor. Hoe laat dan?’
‘Dat hoor je nog wel’, zei ik. ‘En mijn handtekening heb je al.’
‘Ja in dat ene boek.’
Er reed ons een ambulance met zwaailichten tegemoet.
‘In Hoek van Holland is een strandtent in brand’, vertelde Matisse. ‘En er is een vliegtuig neergestort en een beperkte jongen heeft het overleefd. Die gingen ze intervieuwen in het ziekenhuis.’
‘Hoho’, zei ik. ‘Die jongen was niet beperkt hoor. Ja, na het ongeluk wel, want hij heeft heel veel botbreuken door het ongeluk.’
‘Oh dus niet zo beperkt als ik?’
‘Nee’, zei ik.
‘Oh en in Friesland is een vulkaan aktief geworden.’
‘Niet in Friesland’, proestte ik.
‘Oh nee in Ijsland’, zei Matisse.
‘Dat lijkt ook op elkaar hè Friesland en Ijsland’, zei Arnout.
‘Heb je het nieuws gezien ofzo?’, vroeg ik belangstellend.
‘Ja dat moet voor school. Het weeknieuws. En soms kijk ik ook het gewone mensen nieuws’, zei Matisse. ‘Dat vind ik wel belangrijk.’
‘Maar wat was er met die vulkaan dan?’
‘Ja toen konden de vliegtuigen niet vliegen. Ik snap niet dat je het niet kan zien in de lucht.’
‘Omdat het te ver weg was en niet in Friesland’, zei ik.
‘Je kon het wel zien’, begon Arnout zich ermee te bemoeien. ‘Ik heb het wel gezien met papa. De lucht was roze.’
‘Ja, een roze wolk, net als in Dombo toen hij teveel gedronken had’, gooide ik er een grapje tegenaan.
‘Oh ja toen dronk hij met zijn slurf een heel wijnvat leeg.’
‘Precies.’
‘Bier is vies’, zei Matisse. ‘Dat blijft vies toch?’
‘Ja, ik lust het niet’, zei ik.
‘Ik ook niet.Papa wel’, zei Matisse.
‘Oh dat ben ik helemaal vergeten te vertellen. Ik heb daar les over gehad. Ik weet waarom mannen een bierbuik krijgen’, klonk er opeens vanaf de achterbank.
‘Oh ja?’, vroeg ik.
‘Ja als mannen teveel bier drinken dan krijgen ze teveel vrouwelijke hormonen en die slaan zich op in de buik.’
‘Vandaar dat papa nog moet bevallen’, ik moest me inhouden niet te gaan gieren.
‘Zo hee, jij bent echt een schoolgenie’, riep Matisse uit. ‘Je hebt echt veel meer hersens dan ik!’
‘Lieverd’, zei ik. ‘Dat maakt toch niet uit. Je bent zoals je bent.’
Hij knikte en de stilte duurde amper een minuut.
‘Nou er is een jongen hè bij ons op de groep? Die gelooft in God en die zingt steeds rare liedjes aan tafel. Maar ik mag hem niet belachelijk maken.’
‘Nee, natuurlijk niet’, zei ik. ‘Geloof jij in God eigenlijk?’
‘Eeen beetje’, zei Matisse.
‘Ik ook een beetje’, kwam er vanaf de achterbank.
Ik parkeerde de auto voor het huis Beiden smeten met de autodeur.
‘Niet zo gooien met die deuren’, zei ik.
‘Eigenlijk kan dat niet. Gooien met deuren’, zei Arnout bijdehand. ‘Zijn veel te zwaar.’
‘Ja zo kan die wel weer’, zei ik en we gingen naar binnen.

woensdag 19 mei 2010

Het gevaar van elke dag..

Het zonnetje lacht, de lucht is blauw, nee ik ga niet over de Teletubbies beginnen. Gelukkig heb ik die tijd allang achter me. Maar zodra de zon zich laat zien, heb ik het op mijn heupen. Vogels beginnen massaal te nestelen, zelfs mijn tamme valkparkieten zijn op de versiertour. Ook hier wil ik het niet over hebben. Mijn flirtgedrag gaat niet verder dan, schat wat zullen we vandaag weer eens eten eten.

Ik ga het hebben over poetsen en boenen. Ik ben van het type, laat ik het eens doen als het nodig is. Want dan zie ik er ook nog iets van. Dan ziet mijn man ook eens dat ik wat gedaan heb.
‘Goh hadden we witte vensterbanken?’
Mijn buren aan beide kanten zijn denk ik wat ouderwetser ingesteld. Dagelijks zijn die aan de poetserij. Ik zie dan niet wat er te poetsen valt. Buurvrouw staat elke morgen trouw haar matje uit te kloppen. Wast als het even kan ook één keer per week alle ramen. Ik ga het pas doen als ik me afvraag of het zo mistig is buiten.
Met gevaar voor eigen leven. Gelukkig houdt de vensterbank binnen mij wel, maar buiten is het wiebelen op een trapje. Ik ben van een dusdanig formaat dat ik er echt niet bijkom. Misschien is dat ook wel een reden om het te doen als het nodig is. Het is gewoon gevaarlijk. De meeste ongelukjes gebeuren in en om het huis. En om nou dagelijks aan dat gevaar bloot te staan. Er moet ook nog geschreven worden.

Van stofzuigen wordt je moe en in een verkeerde houding kan je daar ernstige rugklachten van krijgen. Voor boodschappen doen geldt hetzelfde. Er wel eens bij stilgestaan? Eerst moet de troep in de kar, dan moet het zootje op de lopende band, dan moet de hele riedel weer in de kar en vervolgens nog in de auto. Om vervolgens thuis de hele handel uit te laden en ook nog op te ruimen. Meestal vergeet je wel iets. Ook net iets wat je nodig hebt om die avond op tafel te zetten. Als je niet netjes vanuit je knieën tilt, kan dat ook ernstige rugklachten geven.
Badkamer soppen. Levensgevaarlijk. Met al die zeepzooi kan je lelijk uitglijden, met alle gevolgen vandien.
Want als je net lekker bezig bent, dan gaat prompt de telefoon. Nieuwsgierig als ik ben, moet ik dan echt uitkijken, niet ook nog de trap verkeerd te nemen. Zelfde geldt natuurlijk voor de deurbel.
Ook met volle wasmanden, al of niet schoon, ze wandelen niet vanzelf naar de wasmachine. Ook dan is het uitkijken geblazen. Ligt er geen rommel op de trap of een hond middenin de route, die je uitgestippeld had. Want bergen was, daar kan je vaak niet overheen kijken. Rondslingerende schoenen zijn ook levensgevaarlijk.
Ook bij het bedienen van machines is enige voorzichtigheid geboden. Strijkbouten kunnen ontploffen of opeens uit je handen glijden. Dat levert dan weer geruime tijd commentaar op. Het staat zo leuk op de vloer.
‘Goh is de strijkbout daar gevallen?’
‘Nee ik doe het altijd zo.’
Ik strijk alleen als het nodig is, eens per jaar ofzo.
Was ophangen, ligt eraan waar. Ik ben in het bezit van een zogeheten droogmolen. Daarmee is het uitkijken geblazen dat je hem bij het openvouwen goed in de grond steekt. Anders klapt het hele gevaarte tegen je gezicht. Als hij wel goed in de grond staat, moet je toch blijven uitkijken dat je jezelf niet ophangt. Te oude wasknijpers is ook niet aan te raden. Ze kunnen de verkeerde kant op springen. Ook weer met alle gevolgen vandien.
Koken is ook heel gevaarlijk. Te scherpe messen leveren hele bijzondere gehaktballen op.
‘Oh sorry dat harde stukje was mijn nagel.’
Bij rood vlees, rode kool, rode bieten valt het gelukkig minder op. Oppassen dat dingen niet te hard spetteren in de pan of dat je niet je vingers meekookt of bakt. Brandwonden zitten in een klein hoekje.

Eigenlijk is het een wonder, voor onze mannen, als ze thuiskomen uit hun werk. De standaardvraag: ‘Hoe was jouw dag?’ mag van mij vervangen worden.
‘Schat leef je nog?’ is in mijn ogen veel beter.

zondag 16 mei 2010

Mobiele telefoon

Ik begin echt te denken dat ik een oude trut wordt. Ik kocht mijn eerste mobiele telefoon in de tijd dat ik nog alleenstaande moeder was. Dan was ik voor school en peuterspeelzaal tenminste altijd te bereiken. Als één van de jongens plotselinge kotsneigingen of andere buikloop kregen, kon ik ze tenminste ophalen.

Prepaid en niet te duur nogal groot onding, die ik de helft van de tijd vergat mee te nemen, gekocht bij het Kruitvat. Ik hoorde er helemaal bij destijds. Meestal werd ik thuis gebeld. Want als ik ergens mijn mobiele nummer had achtergelaten, dachten mensen ook dat ik altijd onderweg was.
‘Je mag me op mijn gewone nummer bellen, hoor’, zei ik dan vriendelijk.
‘Oh ben je gewoon thuis’, als verbaasd antwoord te krijgen.
‘Ik dacht ik bel je maar even mobiel…’ Wat moest ik er eigenlijk mee?
Al vrij snel kon ik ermee smssen want dat was goedkoper dan bellen. Topprestatie vond ik het. Om met die kleine kleretoetsen letters op dat schermpje te krijgen.

Het onding haalde de eerbiedwaarige leeftijd van maar liefst tien jaar. Iedereen om mij heen was voorzien van een véél handiger telefoontje. Ik hoorde er opeens niet meer bij want het ding paste ruim in de hand, maar niet in mijn broekzak. Ik had hem ook alleen om gebeld te worden. Liefst niet in de supermarkt of een andere openbare gelegenheid. Het ging een ander niet aan wat ik te melden had of wat er aan mij gemeld werd.
Een jaar of zeven geleden kochten manlief en ik maar eens een nieuwer modelletje. Prepaid met internet. Handig dezelfde SIMkaart er weer in. Mijn oude nummer deed het nog. We leerden onszelf MMSSEN ofwel een SMS met bijlage, geluidsfragment met foto. Wij konden weer met de jeugd mee vooruit. Het was tevens een reiswekker EN we konden er foto’s mee maken. Moest wel goed kijken want ik kon de hond niet van de kat onderscheiden qua kleur.
En ik werd een keer gebeld omdat de jongste in de pauze van bovenaf de glijbaan naar beneden gekotst had. Het droop zo heerlijk weg. DAAR had ik hem dus voor.

In de loop van de jaren probeerde men ons tevergeefs dure abonnementen aan te smeren zodat we onderling gratis konden bellen. Of op zijn minst een nieuw toestel met de nieuwste snufjes. Met een prepaidkaart doen wij jaren. Als het mag van Vodaphone anders moeten we opletten dat hij niet over de datum gaat en dan kan je het toestel wegsodemieteren. Goeie actie van P…onee dat is weer een heel ander onderwerp.
Ik meld in één seconde dat ik later ben, in de file sta, of klemzit in een plee bij een benzinestation. Daar heb ik geen abonnement voor nodig. Bellen achter het stuur kan ik niet eens want daar is mijn motoriek niet op gebouwd. Ik stuur echt de verkeerde kant op.
Om er op een dag achter te komen dat ik wel aan een heel duur belspelletje had meegedaan. Als ik op pad ging had ik standaard geen beltegoed. Wat knap zonder dat ik iemand gebeld had.
En ja nu is mijn telefoon ruim zeven jaar oud. Alweer te groot en om de één of andere reden doet het internet het niet want nu vraagt hij uit zichzelf naar een abonnement. Moet niet gekker worden. Maar voor mijn belgedrag, niets mis mee. Hij doet het nog en ik ook.

Ik hoef geen nieuwe ringtone want dan kan hij uren gaan en dan kom ik er opeens achter dat het wel de mijne was die afging. En niet die van de kinderen.
Mijn verbazing is dan ook echt groot als ik naar de winkel ga voor een nieuwe wat ze tegenwoordig allemaal kunnen. Ik wil alleen maar bellen of gebeld worden, als het mij uitkomt welteverstaan.
Hoe gemakkelijk is het om op een winkelstraat een echtscheiding te volgen. Of andere pijnlijke privéaangelegenheden. Van de week fietste er een jong grietje aan mij voorbij. Luidkeels lachend en pratend. Ik dacht dat zij niet goed bij haar hoofd geworden was. Denkend aan een oude dronkenlap uit mijn jeugd, die in zichzelf liep te lullen.
Om tot de ontdekking te komen dat het kind niets mankeerde. Ze had een miniscuul dopje in haar oren.
Ik word echt een dagje ouder. Ben hard op weg naar de helft.

zaterdag 15 mei 2010

Menstruatie op zijn Frans

Alle vrouwen weten het, alle vrouwen hebben het. En er is natuurlijk veel over te zeggen en veel over te schrijven. Maar de mooie maandverbandreclame laat altijd vrolijke blije vrouwen zien. Stelletje bedriegers. Ik zeg het maar zo, ik ben nooit uit de luiers gekomen.
Als ik nog eens in de overgang kom, kan ik overstappen op Tena. Want ik voel altijd nattigheid als ik moet lachen, hoesten of niezen. Ik kom nooit meer uit de plakstrippen.
Maar eens per maand kan ik nergens om lachen. Voel ik me zo uitgewoond dat ik mijn huisgenoten ook wel een plakstrip voor de bek wil plakken. Om niet te hoeven horen hoe irritant ik zelf ben. Hoe gemeen ik uit de hoek kan komen. Ik niet nadenk voordat ik er iets uitflap. En vervolgens hen beschuldig van vervelend zijn. Misschien moet ik ze ook tegen mijn oren plakken, zodat iedereen kan zien dat ik mijn week weer heb.


Vakanties en uitstapjes zodanig te plannen, dat ik niet met een joekel van een tas op pad hoef. Ja en soms een rekenfoutje maak. Het was niet mijn sterkste vak.
Samen met onze oudste dochter enkele jaren geleden een georganiseerde reis naar Parijs. Goed voorbereid had ik maatregelen bij me, zoals Always op vakantie.
De dagen werden goed volgepland door een erg aardige reisleidster. We konden veel doen op een dag, met een chauffeur, die beter met de TT in Assen had mee kunnen doen, dan door Parijs te scheuren. Toen we net aankwamen kwam er bijna een Frans Renaultje door de zij ingang naar binnen.
Iedereen riep: ‘oh’ en ‘ah’ bij het zien van alle beroemde gebouwen.
Midden op de acht, negen of tienbaans rotonde voor de Arc de Trionph zette hij de bus dwars. Half Parijs ging op de rem. Wij mochten foto’s maken, door de met modder bespatte ramen.

Wandelingen door Parijs, tot we niet meer konden. Maar wat hadden we het naar ons zin, buiten de bus. Intussen had iedereen een extra (kots)zakje bij zich, voor het geval dat. Zakkenrollers werden voor ons gewaarschuwd, uit die bus, geen zakken te rollen.
We zaten in een piepklein hotelletje, middenin het centrum. Als ontbijt kregen wij stokbrood met jam. De koffie smaakte alsof hij een week lang bewaard gebleven was. Mijn oudste dochter bood spontaan aan even smeerkaas te gaan halen bij de supermarkt beneden. Onwetend nam zij de sleutel van onze kamer mee. Ze gaf hem beneden af aan de balie.
Ik stond heerlijk onder de douche toen er opeens een vreemde vent binnenstapte. Ik had de sleutel zelf moeten houden. Beneden werd gedacht dat onze kamer leeg was. De man geschrokken, ik geschrokken. Hij sprak geen woord Engels.

Die bewuste middag beklommen wij net de trappen van de Sacre Coeur. Met een paar mensen van het reisgezelschap. Ik wilde wel eens kijken naar echte silhouette knippers. Kramp in mijn onderbuik. Nee toch niet nu. De plakstrippen lagen nog in het hotel. Maar als ik het heb, heb ik het ook goed. Na het snel te hebben uitgelegd aan één van de dames. Op zoek naar een drogist of een apotheek. Me nog niet realiserend wat mij boven het hoofd hing.
Nog nooit ben ik zo hard, zo’n lange trap afgehold.
Ik vond al snel een apotheek. Maar…..
Het woord maandverband, plakstrip, menstruatie…acuut..in het Frans. Dat had ik op school niet geleerd. De reisleidster was trouwens ook niet op de afgesproken plek. Haar Frans was perfect. Ter plekke kreeg ik een nog grotere hekel aan de maandelijkse kwaal.
De man begon allerlei doosjes aan me te geven. Comdooms, nee NU niet. Aspirines..EIGENLIJK wel..ik kreeg prompt hoofdpijn. Iets tegen diarree…NEE…Iets om de stoelgang op gang te houden dan? NEE En opeens zag ik ze in het vak achter de man. Hij ging onverstoorbaar door..hoestdrank..NEE…Ik zou er meteen griep van krijgen. Zakdoekjes misschien? Vitaminepillen?
In gebarentaal had ik het ook niet gered vrees ik.
‘Always?’, zei ik vragend.
Gelukkig stond er niemand in de winkel om mijn arsenaal van klachten in zich op te nemen.
Goddank hij begreep me. Afrekenen en heel snel naar de eerste de beste wc!

vrijdag 14 mei 2010

Mediageil…of…geile media.

Al een geruime tijd ben ik bezig met schrijven. Een paar boeken op mijn naam en voor de rest zal ik niet alles op gaan noemen.
Als beginnend auteur zou het toch leuk zijn om eens wat aandacht te krijgen van de media. Maar intussen krijg ik wel een ontzettende hekel aan diezelfde media.


Om een beetje aandacht te krijgen moet je op zijn minst een hele erge ramp hebben meegemaakt. Als vliegen naar een hoop stront reizen de media af naar rampgebieden. Om doodleuk tussen wrakstukken, aardbevingsslachtoffers, overstromingen, ontploffingen, oorlogsgebieden en ga zo maar door, heen te banjeren.
Ik jaag soms mijn kinderen de kamer uit. Van mij hoeven ze die akelige beelden echt niet op hun netvlies te branden. Ik vraag mij met regelmaat af of het nog wel iets met onze kinderen doet. Volgens mij raken ze aardig gewend aan de beelden van ellende, die ikzelf vroeger niet eens te zien kreeg. Een inbreuk op het inlevingsvermogen zou ik het willen noemen.

Als je dan al een beroemde Nederlander bent, heb ik zo het idee, dan staat je privéleven letterlijk op de tocht. Word je met een ander betrapt op straat, dan met je eigen partner, ga je op zijn minst vreemd. Als het even kan heb je geen normaal leven meer, want al je wegen worden gevolgd. Big Brother is er niets bij.

Mijn voortuin is ook net een rampgebied. Het onkruid weelt er tierig en het vergaat maar niet. Hoe meer ik het laat groeien, hoe meer voorbijgangers er ook hun afval bij gooien. Dorpsgenoten en bekenden lopen er met gefronste wenkbrauwen voorbij.
Ik weet niet eens of er ook overblijfselen van vogels tussen liggen. Mijn kat lust er wel pap van.
‘Hee maar deze tuin is van een bijna beroemde Nederlandse auteur’, denk ik wel eens hardop en zwaai vrolijk naar de gefronste wenkbrauwen.

Maar ik weet het niet meer. Het kan mij eigenlijk niet zoveel meer schelen. Al een paar dagen zie ik dat kleine jongetje voor me. De enige overlevende van die verschrikkelijke vliegramp. In één klap wees en wereldberoemd. Ongevraagd. Voor de rest van zijn leven getekend.
Als klein kind vond ik het heel erg om naar een dode vogel te kijken, terwijl mijn kinderen nu kijken naar rampgebieden met menselijke resten.
Nee, ik hoef niet zo nodig meer beroemd te worden. Veronderstel dat de media komt en massaal in mijn voortuin gaat spitten. DAAR heb ik niet om gevraagd.

donderdag 13 mei 2010

In hogere sferen

Samen met Elma naar een zweefavond geweest. Een zogeheten klankschalenconcert. Het leek wel of dat we gingen kamperen. Een ligconcert, ja we gingen wat beleven. Dat dankzij onze wekelijkse djembé lessen. Onze leraar zou ook een bijdrage leveren aan deze avond.
Een beetje lacherig zaten we in de auto. Nog snel de kussens van de bank gegrisd. Misschien lag dat wel lekkerder.

We hadden lekker de vaart erin. Ik zat intussen wat slap te ouwehoeren toen er opeens een vent voor ons opdoemde, die ons dwong rechtsaf te slaan.
‘Ik weet hier de weg niet hoor’, zei ik nog tegen Elma. ‘Wat is er nou aan de hand dan?’
‘Je wordt aangehouden’, gierde ze.
‘Ik heb mijn rijbewijs niet eens bij me’, zei ik verschrikt.
Het was Jan, die met drie biertjes op nog even op de scooter zou springen, om sigaretten te halen.
Er stonden nog drie auto’s voor ons.
‘Hihi je moet blazen’, giechelde Elma opeens.
‘Hahah, dat heb ik nou altijd al een keer willden doen!’, brulde ik van het lachen. Intussen dacht ik, als ze maar niet om mijn rijbewijs vragen.
Er kwam een dikke bromsnor op ons afgestapt. Ik had de radio al uit en het raampje open.
‘Konden ze dat niet op de terugweg doen?’, lachte ik. ‘Dan zijn we in zweeftoestand.’
‘U mag blazen’, zei Bromsnor.
‘Dat heb ik nou altijd al eens willen doen’, lachte ik de man vriendelijk toe. ‘Na tien jaar rijbewijs.’
De man reageerde niet, bleef streng kijken, terwijl hij de pijpjes wisselde.
‘Ik wil ook hoor’, zei Elma
Die man zal wel gedacht hebben dat we een stelletje gestoorde huisvrouwen waren.
‘Even diep ademhalen’, zei de man. ‘En blazen tot ik zeg dat je moet stoppen.’
Ik was benieuwd met mijn rokerslongen of ik de test zou doorstaan. Hinnikend haalde ik diep adem, net als me geleerd was op de zwangerschapsgym.
‘Ja blazen, toe maar, toe maar, toe maar…’, het ging makkelijker dan bevallen, de aanmoedgiging was echter hetzelfde. ‘Stop.’
‘Nou ik’, zei Elma, terwijl de man stond te kijken of ik echt niet mijn boekje te buiten gegaan was.
‘Mag het met hetzelfde pijpje?’, vroeg Bromsnor zuinig.
‘Ik heb geen schurft hoor’, zei ik melig.
‘Eeen beetje voortmaken er wordt op u gewacht.’
Er stonden nog vier auto’s in de wachtrij.
Ook zij blies en er was niets te zien.
‘Ik zou het echt nooit doen hoor, met drank op achter het stuur’, zei ik serieus.
‘Goedzo’, mompelde de snor. ‘Eind van de weg rechts, dan kunt u uw weg vervolgen.’
‘Dat ga ik aan mijn man zeggen, straks. Daar snapt hij vast geen bal van’, grinnikte Elma.
We reden gierend van het lachen door. Jammer voor Jan, die had het ook graag meegemaakt dat ik moest blazen.

Ondanks het oponthoud, kwamen wij ruim op tijd aan. We zagen een aantal dames aankomen, die we kennen van onze wekelijkse djembélessen.
‘Ook lekker geblazen?’, vroeg ik.
‘Ja en ik haalde het niet’, proestte ze. ‘Het moest een paar keer over.’
‘Ook rokerslongen?’, grapte ik.
‘Ja, vroeger wel, maar nu niet meer.’
We gingen het cultureel centrum binnen. Vier mensen zouden het concert verzorgen. Onze djembéleraar met zijn partner en die man met klankschalen.
‘Het ruikt hier net als in die winkel’, begon Elma, terwijl wij onze matrasjes installeerden. Het zag ernaar uit dat het volle bak zou worden. We wisten dat er zeventien mensen zouden komen.
Alles in het lokaal was verduisterd. Er brandden inderdaad kaarsjes en wierrook. Boedha zat er ook tussen. Er stonden voor ons bekende instrumenten uitgestald en een tafel vol schalen.
‘Krijgen we lopend buffet?’, fluisterde Elma tegen mij. ‘Ik zie geen bestek.’
Ik moest me inhouden om niet te gaan gieren van het lachen. Ik haastte me naar de wc.
Na een kop koffie, want ik had al slaap en geen zin om voor zeventien vijftig daar in slaap te vallen. Dat kon gebeuren hadden wij van wat mensen gehoord. Zonde geld.

Na een kort inleidend praatje, waar nog eens werd verteld dat het zou kunnen in slaap te vallen. Er was één belangrijke huisregel.
Als er iemand ging snurken was het de bedoeling, die zachtjes aan te tikken. Dan zou het vanzelf stoppen. Ik bedacht me meteen dat ik mijn thuismethode niet hoefde toe te passen.
Dat zou de boel danig verstoren. Woest keihard vragen: ‘hee draai je es om,’ zou echt niet kunnen. Een knal uitdelen ook niet. De tip van één van mijn Hyvesvriendinnen ook niet, met een kussen op het gezicht gaan zitten.
Ik bedacht meteen dat het vast het volume van mijn man niet zou worden met al die vrouwen.
‘Ik snurk wel eens’, bekende één van onze medecursisten.
‘Ik misschien ook wel’, fluisterde ik zacht terug, hopend dat de koffie het zou voorkomen. Ik kwam om te luisteren naar de klanken.
We werden verzocht te gaan liggen. Ik ging op mijn zij liggen. Plat op mijn rug, vond ik geen goed idee. Dit was wel mijn slaaphouding. Ik liet de geluiden op me inwerken. Sloot braaf mijn ogen. Het besef van tijd was al wel snel weg. Het duurde echter ook niet lang of inderdaad onze medecursist lag te snurken. Jammer, schuin achter me, dus ik kon niet stiekem een knal uitdelen. Elma lag op haar rug, geen idee of ze wel of niet in hogere sferen verkeerde.

De geluiden waren wel mooi en rustgevend. Gebruikmakend van didgeridoo, een snaarinstrument, en klankschalen en andere klingeldingen. Stiekem liepen ze langs de liggende mensen, zodat de geluiden van alle kanten kwamen. Ik had het gevoel dat we er nog maar net lagen toen opeens een zachte stem zei: ‘Je mag nu voorzichtig je tenen bewegen…je benen, je vingers en weer terugkeren.’
Langzaam kwamen we overeind. Stuk voor stuk, duf voor ons uitkijkend. Om de beurt mochten we nog plaats nemen voor een enorme gong, om daar de trilling van te ervaren. Een beetje te vergelijken alsof er een drumband langs je heen marcheert. Echter voelde ik het niet alleen in mijn maag maar overal. Daarna moesten we plaatsnemen in een klankschaal om te aarden. Ik dacht nog dat ik om zou vallen.
Op de terugweg waren we beiden een beetje melig.
‘Je hoeft me niet naar huis te brengen, hoor’, zei Elma. ‘Ik zweef wel.’
‘Ja, je vliegende tapijt ligt al achterin’, gierde ik van het lachen, terwijl ik om me heen keek of ik Bromsnor nog ergens zag voor een volgende blaastest. Van de lol slingerde ik aardig en sloeg nog bijna aan het spookrijden. Gelukkig was het niet druk op de weg. Misschien gaan we nog wel een keer.