Er liepen opeens twee wildvreemde kerels in onze tuin te struinen. Ik was blij dat ik me braaf eerst aangekleed had. Zat net met een bakkie koffie en mijn minilaptoppie een beetje te internetten. Ze kwamen op me af en begonnen opgewekt een heel verhaal tegen me af te steken.
‘Je suis Hollandais, no Francais,’ zei ik keurig netjes in plaats van: ‘Val me niet lastig voordat ik mijn koffie op heb, want ik bijt.’
Jan legde mij even uit dat het de tuinmannen waren. Ze gaven ons keurig een hand en stelden zich voor. Geen Hollandse tuinman zou mij ooit een hand geven. Ik zoek er nog wel eentje.
Hard werken deden ze trouwens niet. Ze keken hoe de planten erbij stonden om vervolgens met een hoop kabaal het gras te gaan maaien, rondom het zwembad.
‘En Maryline zei nog dat het hier zo stil was!’ brulde Jan boven het kabaal uit. Hoog tijd voor een dagje uit, voordat de hitte weer zou toeslaan.
De Groot en Voormekaar weer ingeschakeld en opgewekt gingen wij op weg. Stomverbaasd dat het ding aangaf 150 km te moeten rijden.
‘Er stond op de site dat Pont du Gard hier vlakbij was,’ zei ik.
‘Vlakbij betekent in het Frans vast meer dan 150 km,’ zei Jan
Onderweg de tank volgegooid en wat broodjes en drinken gehaald. Omdat het zo druk was bij de benzinepomp, besloot ik de pies nog even op te houden. Om op een Aire de huppeldepup maar eens een wc in te duiken. De auto maakte intussen wel een heel raar geluid. Totdat ik uitstapte en de vreselijk herrie van de cicades hoorde. Gelukkig geen gierende snaren.
‘Beware of thieves,’ las ik op een bordje. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat er eksters werden bedoelt. Ik gaf mijn sleutels maar gauw aan Jan en keek eens omhoog. Geen vogel te bekennen.
Het wc bezoek werd ter plekke pleebezoek en het woordje Aire, luchten…betekende vanaf daar gewoon stank. Gelieve in die twee voetstappen te gaan staan en in het gat in de grond te mikken. Er was dus niets veranderd. Ik herinnerde het me nog van heel vroeger. Maar als vrouw kon ik het niet opbrengen. Staand piesen. Vaak spettert het zo hard dat je net zo goed in je broek kunt zeiken. Met verbazing staarde ik naar het strontspoor in de voetstap. Een flinke drukfout zou ik zeggen. Iemand had daar staan schijten. Ongeloofelijk. Met dichtgeknepen blaas haastte ik mij terug naar de auto.
‘Gatverdamme echt niet he?’ zei ik woest. ‘Er heeft er daar één in een rondje staan kakken. Dat snap ik nou niet he?’
Als antwoord kreeg ik een luide scheet van Arnout vanaf de achterbank.
‘Excusez moi,’ zei hij met een brede grijns in keurig Frans.
Hij had makkelijk praten. Niet zo ingewikkeld om in een gat te mikken. Ik heb niet gecontroleerd of bij de herenplee de voetjes ook de andere kant op wezen.
‘Het is net als zeiken tegen de wind in,’ zei Jan.
Uiteindelijk bereikten wij Pont du Gard. Althans de parkeerplaats. Van het oude Aquaduct, gebouwd in de eerste eeuw na Christus was nog niets te zien. Vroeger en dan praat ik over de jaren negentig, kon je vanaf de parkeerplaats al een deel zien van het 49 meter hoge bouwwerk met een lengte van 50 km, waar nog ongeveer een kilometer of vijf van over is.
In de zinderende hitte begonnen wij te wandelen. Onderweg vertelde ik aan Arnout dat ik er met zijn vader geweest was en dat ik het graag aan hem wilde laten zien.
Beladen met camera’s EN filmcamera begonnen wij de wandeling. Er was een enorme toeristische attractie omheen gebouwd zodat het een klereneind lopen was. Eigenlijk te ver met buiten bijna 35 graden. Maar nu ik er zo dichtbij was liepen we door. Het was er vreselijk druk. Ook Arnout werd wel even stil bij de aanblik van het aquaduct.
Toen we op het aquaduct stonden was het uitzicht nog steeds hetzelfde als toen. Even schoot ik vol en boende driftig in mijn ogen. Na de dood van Cees was ik er niet meer teruggeweest.
Jammer dat er nu een half attractiepark omheen gebouwd is. De sfeer was niet meer zoals toen.
Met hoogrode koppen bereikten we de auto. Intussen aan tolwegen gewend, stak ik de parkeerkaart in de gleuf voor de slagboom, met de credit card in de aanslag.
Dat ging niet. Om er weer uit te komen moest elders worden afgerekend.
Ik weer, scheldend en oververhit in zijn achteruit, die parkeerplaats op. Onhandig kerend, terwijl Jan een gleuf zocht. Dat leverde mij een paar verontwaardigde blikken op.
Schijt, ik is buitenlander, mij niet weten.
Ruziënd gingen we uiteindelijk door de slagbomen. Op de eerste de beste rotonde nam ik de verkeerde afslag.
‘Je rijdt verkeerd,’ begon Jan.
‘Dat ding staat nog niet aan,’ mopperde ik. ‘Hoe moet ik dat nou weten?’
‘Stop nou even.’
‘Stel dat ding even in,’ zei ik. Ik zag dat ik nergens kon stoppen.
Jan begon verwoed de Dikvoormekaarshow weer te starten.
‘Waar gaan we heen?’
‘Weet ik veel.’
‘Stop nou even!’ riep Jan een beetje boos.
‘Sainte Marie de la Mere hadden we toch gezegd?’ snauwde ik. ‘Stel hem eens in dan.’
‘Hij kan het niet vinden,’ zei Jan.
‘Wat gaan we doen de Groot?’ imiteerde Arnout melig vanaf de achterbank. ‘Geen idee, aaah kijk dan even op je briefje.’
‘Ik wil naar huis. Dit gaat zo niet.’
‘Honderd kilometer,’ zei Jan opeens. Hij had verkeerd zitten typen met zijn grote worstvingers op het kleine schermpje.
‘Dat is me te ver. Verdomme ik dacht dat alles veel dichterbij was,’ zei ik alsof het zijn schuld was.
Voordat we eindigden in een bekvechtpartij parkeerde ik de auto, in het eindelijk gevonden inhammetje. Een woeste Fransman scheurde mij voorbij.
Wordt vervolgd…
©Rachel Naomi
maandag 9 augustus 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten