Opeens stonden er twee vreemde mannen binnen in brandweerpak. Pompiers blijkbaar. Trillend begon één van hen mijn bloeddruk te meten.
‘Die lijkt wel dronken,’ grinnikte Jos.
Het was ook geen gezicht hoe die man, trillend en bevend mijn bloeddruk zat op te nemen. Zijn collega stond tegen mij aan te ratelen. Dus voor de zoveelste keer zei ik dat ik het niet kon volgen.
Om de beurt vertaalden Jos en Jan zijn vragen. Of ik bewusteloos geweest was. Of ik een vallende ziekte had. Welnee, ben hooguit wat onahandig. Opeens stonden er nog drie kerels in uniform binnen en alles tetterde door elkaar. Ik zou ter plekke weer door mijn hoeven zijn gegaan. De brandweer was echt uitgerukt en met wel twee auto’s. Of ik mee wilde naar het ziekenhuis. Echt niet. De man met hoge trilfunctie was intussen klaar en gaf wat getallen door. Jos legde mij intussen uit dat het heel gebruikelijk was, wat er gebeurde. Ze rukten en trokken nog wat aan mijn poot en vervolgens werd de voet keurig ingetaped. Er werden allerlei formulieren ingevuld. Ik was als de dood om mee te moeten naar een Frans ziekenhuis. Ik wist zelf ook zeker dat ik niets gebroken had. Zo eens per vijf jaar ga ik een keer goed door mijn zwakke enkels. We wisten de vijf heren te overtuigen. Gelukkig werd ik niet ontvoerd en vertrokken zij weer.
‘Ik had die geul wel gezien, mam. Maar ik was te laat,’ zei Arnout nog. Ook hij was erg onder de indruk en stond er bedrukt bij te kijken.
‘Jongen, je had het niet kunnen voorkomen,’ zei ik.
‘Hoe moeten we nu naar huis?’ vroeg hij.
‘Geen idee,’ zei ik.
‘Kun je echt niet staan?’ probeerde Jan nog.
‘Nee,’ begon ik half huilend. ‘Dat kan wel een weekje duren.’
‘Jullie gaan met mij mee terug,’ zei Jos resoluut. Intussen probeerde hij Madonna te bellen. Maar mogelijk lag ze even te rusten. Dat deed ze wel vaker ‘ smiddags.
‘Maar hoe moet het nou met onze spullen? We moeten er morgen uit,’ begon ik. Mijn hersens waren op volle toeren bezig. Als ik ter plekke naar mijn eigen huis kon, was ik gegaan. Maar 1400 kilometer rijden zou niet gaan lukken. Zonder krukken zou ik de auto niet eens inkomen. Jos ruimde zijn laatste dingetjes op, terwijl Jan nog een paar foto’s maakte. Samen haalden ze onze auto op, terwijl ik zat te kijken naar de schitterende schilderijen om me heen.
Jos zette onze auto zo dicht mogelijk voor de deur. Dat werd een aardige opstopping in het smalle straatje. Ik strompelde langs de balustrade waarbij ik aanwijzingen kreeg van Jan, hoe dat het beste te doen, alsof ik nooit eerder een gekneusde enkel had gehad.
Luna en Mistral waren dolblij om ons terug te zien. Wij werden opnieuw hartelijk ontvangen door een stomverbaasde Madonna.
Jos en Jan plantten mij in een stoel voor hun gastenverblijf. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, werd daar voor ons het bed opgemaakt. De eethoek buiten gezet en een luchtbed voor Arnout tevoorschijn getoverd.
Jan begon te bellen met de ANWB want hij heeft geen rijbewijs. Hij zag toch ook wel in dat ik niet even snel weer zou rondhuppelen. Madonna had zelfs krukken in huis. Maar niet genoeg te eten.
Omdat wij een volledige verzekering hadden zou er een chauffeur geregeld kunnen worden. Maar niet op zaterdag 31 juli, de Zwarte Zaterdag in Frankrijk. Dat kon wel maandag, dinsdag of woensdag of later worden.
‘Maar dat kan niet!’ riep ik uit. ‘Bernadette, moet donderdag weg. Die hond kan niet alleen.’ Ik had Bernadette nog even gesproken. Zij paste op onze viervoeter. Maar die huilde het hele huis bij elkaar als zij maar even wegging om een boodschap.
‘Wij krijgen maandag nieuwe gasten,’ zei Madonna. ‘Tot die tijd kunnen jullie wel blijven.’
Of we niet iemand in de familie hadden, die ons zou kunnen komen halen. Wiebe, onze schoonzoon, is vrachtwagenchauffeur. Maar we wisten niet of hij al thuis zou zijn. De ANWB beloofde contact met ons te houden.
Ik voelde me verschrikkelijk om zoveel mensen lastig te vallen. Want de ANWB vroeg nog wel om papieren, die het bewijs waren van mijn ongeluk. Maar ik had niets meegekregen.
Jos haastte zich intussen. Die zou teruggaan naar het dorp om navraag te doen, aan de man van het theehuis, die de brandweer gebeld had. Zonder die papieren waren we nergens.
Op dat moment schoot ik weer in de stress. En wilde ik het liefst naar mijn eigen huis.
‘Meissie, alles komt goed,’ stelde Madonna mij gerust.
Om tien uur die avond zaten wij aan de pizza. De man van het theehuis beloofde achter die papieren aan te gaan. Al begreep hij niets van de Hollandse verzekeringen, hij zou ervoor zorgen. Toen Arnout zijn pizza achter de kiezen had, hoorde hij weer uilen en begon weer te fluiten. Jos haalde zelfs nog een vogelboek voor hem, zo leuk vond hij dat.
Zowel Jos als Madonna beloofden ons zoveel mogelijk te helpen.
Waar zouden we zijn geweest als het mij bij pont Du Gard al overkomen was, of bij onze villa in Meyreuil. Ik bleef ze maar bedanken. Ik had me ook geen raad geweten.
Tegen half twaalf gingen zij en Jos naar bed. Tegen twaalven verzochten wij Arnout ook te gaan liggen.
Jan kon niet in slaap komen en belde toch naar zijn dochter Maryline. (vernoemd naar de Franse Maryline, die ik net leerde kennen) Wiebe was al thuis! Ons beltegoed was bijna op. Maryline zorgde ervoor via internet, dat wij weer beltegoed hadden. Mogelijk kon Wiebe ons toch komen halen!
Wordt vervolgd…
©Rachel Naomi
donderdag 12 augustus 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten