Na een halve nacht op de plee, zwaar verstopt, gingen wij opgewekt op weg. Na dit keer een goed ontbijt met verse broodjes. Zonder ochtendhumeur en een niet al te dure rekening. Onderweg stopte ik regelmatig om foto’s te maken.
Hoe verder wij naar het zuiden gingen, hoe warmer het werd, maar het werd ook drukker op de weg. Tot onze ergernis stonden we vaak in een lange file voor stoplichten.
Ik werd er letterlijk schijtziek van en besloot verder te gaan over de Tolwegen.
Onderweg stopten we bij een soort van cafetaria. Arnout en ik moesten vreselijk nodig naar de wc. Maar eigenlijk werd die gebruikt door alleen mensen, die bleven eten. Jan bestelde intussen twee maal een halve stokbrood met knakworst ertussen.
‘Jee, dit is echt een kutplee, maar beter dan niks,’ hoorde ik Arnout mopperen vanuit het houten hokje. Om aan een houten picknicktafel in een mierennest, de stokbroden op te kanen.
De Groot en Voormekaar de nieuwe route aangewezen en monter gingen wij weer op weg.
De eerste keer richting Payage. De strepen verdwenen opeens van de weg. Als idioten scheurden de auto’s kriskras, links en rechts door elkaar als gekken, om elkaar heen om toch vooral als eerste voor de slagbomen aan te komen. Er waren er wel vijftig..
Ik scheet daar juist bijna in mijn broek. Ik heb ook al zo’n hekel aan die slagbomen in een parkeergarage. Ik sta altijd net zo, dat mijn armen tekort zijn om er een kaartje uit de muur te rukken, vervolgens haastig in te stappen en slippend weg te rijden, omdat ik bang ben de slagboom op mijn dak te krijgen, dat ie te vroeg dichtgaat. Om vervolgens tijdens het rijden een blokkerende veiligheidsgordel weer om te krijgen en mezelf bijna op te knopen.
Met zweethandjes ging sloot ik achteraan in de langste rij. Anderen probeerden zich ertussen te wurmen dus ik plakte asociaal aan mijn voorganger. De rij was al lang zat. Langzaam schoven wij naar voren. Terwijl Arnout melig meneer de Groot zat te imiteren op de achterbank.
Eindelijk bereikte ik de slagboom. Het was er uitermate smal dus konden mijn armen niet tekort zijn. Er werd een kaartje uitgespuugd en meteen konden wij doorrijden. Om weer van links en rechts te worden ingehaald alsof we in een autorace beland waren.
We zagen nog wat benzinepompen van binnen met enorme supermarkten. Arnout presteerde het een paar keer achter elkaar om net die broodjes uit te zoeken, die hij niet mocht, vanwege zijn pinda allergie. Met lange tanden at hij de door ons gekozen broodjes en teveel drinken, zodat hij dit keer won met, wie moet het vaakst zeiken.
Het zweet brak me alweer uit toen we uiteindelijk weer richting slagbomen scheurden om de rekening te betalen.
‘Och waar is dat kaartje nou?’ begon Jan in paniek. Het dashboardkastje lag al uit zijn voegen, maar vloog bijna door de auto.
Van de zenuwen begon ik op hem te schelden en kreeg ik weer aandrang tot kakken.
‘Waar moet ik zijn dan?’ opnieuw waren het weet ik hoeveel van die aanrijpunten.
‘Ja, die groene geloof ik. Niet die rode want die zijn voor vrachtwagens,’ zei Jan, die intussen de inhoud van zijn borstzak van zijn overhemd, tevoorschijn had getoverd.
‘Ik sta tussen de vrachtwagens, man. Ik zie geen bal!’ riep ik.
Ik stuurde ertussen uit en intussen zat er zowat een andere volgeladen Belg met doodskist op het dak, bij ons binnen. De man stak net niet zijn middelvinger naar me op, maar zijn vrouw schudde meewarig haar hoofd naar mij.
‘Hebbes,’ zei Jan triomfantelijk en zwaaide met het kaartje voor mijn neus. Hij lag in het sigarettenkastje boven de asbak.
‘Ho, ho, ho,’ zei meneer de Groot met het gezicht van mijn zoon, vanaf de achterbank.
Een stormachtige windvaag ging door de auto toen ik het raampje opende om te betalen. Stevig hield ik het kaartje vast en het contante geld om te betalen. Ik zag mezelf al achter het kaartje en het geld aanrennen.
Zonder alles van dat betaalde ik zeven Euro en tachtig cent, de slagboom ging open en de race naar de weg begon weer. Had ik me daar zo druk over gemaakt.
Dit herhaalde zich nog een keer en ik schold Jan uit omdat hij nerveuzer leek dan ikzelf. Het stelde geen reet meer voor. De zweethandjes en poepneigingen waren acuut over.
Wij naderden het einde van de reis. Jan belde Maryline, zoals afgesproken. Ze had een bruiloft maar zou komen, om ons de sleutel van ons huis te brengen. Intussen volgde de ene rotonde na de andere en opeens werd ik een erg smal bergweggetje opgestuurd.
Met zweethandjes reed ik omhoog, duimend dat er geen tegenligger kwam met een ongeduldige Franse dame op mijn hielen.
In de zinderende hitte stopte ik de auto. Een bouwput met een kleine caravan en in de verte zagen wij een schitterend huis.
‘Zijn we hier wel goed?’ vroeg ik nerveus.
Maryline was in geen velden of wegen te bekennen. Even schoot het door mijn hoofd dat we helemaal fout zaten. Ik was doodmoe en verlangde naar een bed. Na twee slechte nachten en de lange rit.
Jan belde weer maar kreeg geen gehoor. Buiten was het bloedverziekend heet en de krekels en de cicades maakten een oorverdovend kabaal. Moedeloos liet ik mij op de voorstoel van de auto zakken en zag ons al in die caravan op die bouwplaats. Ik kon wel janken tot er een auto het terrein op kwam rijden.
Maryline stapte uit. Ze zag er precies zo uit als op de foto’s die we hadden gekregen van de KRO. Ze omhelsde Jan en kuste mij en Arnout.
‘Nice to meet you,’ zei Arnout in zijn beste Engels.
Gelukkig hoefden wij niet in die caravan. Maryline wees ons de weg naar het huis achter de bouwplaats. De deur ging automatisch open. Het huis was sprookjesachtig mooi! Maryline lege ons alles uit, waarvoor welke sleutel en tot onze grote verbazing hadden wij ons eigen privézwembad. Zo afgelegen dat niemand ons zou kunnen zien zwemmen! Airco in de slaapkamer, een geweldige douche, vaatwasser en zelfs een wasmachine!
Wordt vervolgd
©Rachel Naomi
woensdag 4 augustus 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten